Begin juli, het einde van een ochtend in het zonnige en pittoreske Naarden. Ooit de woonplaats van wijsgeer Comenius, tegenwoordig het domicilie van CompetentCity-dagvoorzitter Tom van ’t Hek. Een gentleman met een mening die prikkelt, schuurt en soms pijn doet. Een gesprek over managers in het onderwijs, de sleutel tot resultaat en het imago van het onderwijs.
In oktober is Van ’t Hek voor de derde keer op rij dagvoorzitter van CompetentCity. Een evenement dat Van ’t Hek omschrijft als ‘massaal’. Een begrip met een negatieve connotatie. ‘Maar zo bedoel ik dat niet’, haast hij zich te zeggen. ‘Binnen die massaliteit is CompetentCity namelijk weer heel intiem. Dat klinkt raar, maar zo is het wel.’
Wat hem de afgelopen jaren nog meer is opgevallen aan CompetentCity? ‘Onderwijsmensen zijn heel volgzaam: ze komen keurig op tijd en zijn in discussies zeer genuanceerd. Ze zijn enorm toegewijd en dat is ook hun grote kracht. Het onderwijs als geheel zou van mij echter wel iets meer flair en eigenwijsheid mogen hebben. Onderwijsmensen zijn zeker kritisch, maar vinden het lastig om dat ook openlijk te uiten: er is veel verborgen kritiek. En ja, dan laat je je soms dus ook het kaas van je brood eten.’ Ook Van ’t Hek nuanceert: ‘Let wel: ik mopper niet op het onderwijs. Ik vind het een prachtige sector. Maar van mij mogen onderwijsprofessionals wel iets trotser of eigenwijzer zijn.’
Een goed voorbeeld van een eigenwijze docent is Louis van Gaal. ‘Dat is iemand die de ander op zijn gedrag aanspreekt. En dat vinden wij heel raar in Nederland. En dan heeft hij ook nog eens heel veel succes. Het is toch interessant je af te vragen waarom die man zo succesvol is.’ Van ’t Hek benadrukt dat hij niet bedoelt dat alle onderwijsmensen zoals Van Gaal moeten worden: ‘Dat lijkt me wat veel van het goede.’ Wat hij wel bedoelt: ‘Mensen die nieuw in het onderwijs komen werken, passen zich – voordat ze er erg in hebben – aan de rest aan. En dat is gevaarlijk. Wat ik mooi vind aan het gedachtegoed achter cgo is dat het mensen stimuleert zelf na te denken: de einddoelen staan vast, maar ze kunnen zelf de route vormgeven. Onderwijsmensen zouden zich iets minder moeten laten managen en ervoor zorgen dat ze zelf wat meer achter het stuur komen te staan.’
U bent huisarts. Hoe gezond is het Nederlandse onderwijs?
‘Onderwijs is nooit af en loopt altijd achter bij de samenleving. Dat kan ook niet anders: onderwijs kan niet opleiden voor een beroep dat nu nog niet bestaat. Maar in Nederland kijken we altijd met een negatieve blik naar het onderwijs. Mensen mopperen, de omgeving moppert, Den Haag moppert: iedereen moppert.’ Van ’t Hek spreekt uit ervaring: ‘Ik heb een tijdje in de ouderraad van de basisschool van mijn kinderen gezeten en daar werd altijd gemopperd. Toen ik de vraag stelde wie van de mopperende ouders zijn kind – mocht hij opnieuw kunnen kiezen – naar een andere school zou sturen, was het antwoord: niemand! Ik heb gezegd dat ze dat misschien ook eens tegen de leraren moeten zeggen.’
Focus
Van ’t Hek denkt dat onderwijsmensen het beeld van het onderwijs ook te veel láten bepalen. ‘Het onderwijs wacht – net als de gezondheidszorg – tot het slecht nieuws over zichzelf heen gestort krijgt en reageert dan pas. Denk aan de Zembla-uitzending van afgelopen jaar. Als reactie kregen we toen de percentages te horen waar het wel goed gaat. Kom wat pro-actiever met goed nieuws. Ik mis de verhalen over mensen met moeilijke thuisomstandigheden die het wel halen! Over mensen die met plezier onderwijs volgen. In het onderwijs zitten kinderen van wie het een wonder is dat ze elke dag op school verschijnen. Je moet niet zo spastisch met slecht nieuws omgaan. Als je duizenden opleidingen in het land hebt, heb je ook zwakkere opleidingen. Erken het en ga ermee aan de slag. We focussen ons nu erg op mensen die de finish niet halen.’
Maar zegt u nu dat de hoge uitvalscijfers op het mbo geen probleem zijn?
‘Nee, ik zeg alleen dat het geen probleem van het mbo is. Het is een fundamenteel maatschappelijk probleem. Zoals de voetbalrellen op het bordje van de voetbalclubs worden gelegd, zo komen problemen van de sociale onderlaag bij het mbo terecht. Dreigend fundamentalisme, dikke kinderen: alles komt op het bordje van het onderwijs. Scholen kunnen vaak geen nee zeggen. Gelukkig maar. Maar heel fundamenteel kun je je afvragen in hoeverre het oplossen van die problemen tot de kerntaak van de school behoren: scholen krijgen geld om leerlingen te onderwijzen.’
‘Schooluitval is een complex systeem van factoren. Het onderwijs is de plek waar we het probleem moeten signaleren. Maar scholen hebben niet de tools en de middelen om het probleem op te lossen. Nu is het zo dat degene die zich geroepen voelt, met de probleemleerlingen aan de slag gaat. Als je scholen het probleem schooluitval wil laten aanpakken, dan zullen zij daar geld voor moeten krijgen. Desnoods uit een ander potje. Ik ben voor ontschotting: we zouden veel effectiever kunnen werken. Aan de andere kant heerst in de Westerse samenleving het misverstand dat je beter gaat presteren als je meer geld krijgt. We zijn vaak niet creatief genoeg om op een andere manier oplossingen te bedenken.’
Met een map over de gang
‘Als we zo moeten bezuinigen als nu het geval is, dan moeten alle sectoren dat doen. Dus ook het onderwijs. Het mbo moet heel goed kijken wat het nodig heeft en fundamentele keuzes maken wat het wel en niet in het onderwijs wil doen. Neem bijvoorbeeld onderwijsmanagers, mensen die met een map over de gang lopen. Hun salarissen zijn onevenredig ver verwijderd van de salarissen van mensen die het primaire proces regelen. Ik pleit dan ook voor een herverdeling van die gelden. We moeten afromen aan de top. En los van die salarissen vind ik dat we kritisch moeten kijken naar het aantal onderwijsgevenden ten opzichte van het aantal managers. Je schrikt je dood!’
‘Een goede coach is iemand die niet te veel in de weg loopt van zijn spelers. Hetzelfde gaat op voor managers. Er zijn te veel mensen die te veel in de weg lopen en daar ook nog eens te veel geld voor vangen. In het onderwijs heerst een sfeer van sociale wenselijkheid. We zijn aardig, maar niet vaardig. We zijn braaf en angstig.’
‘Zoals je voor leerlingen de ondergrens handhaaft, moet je dat ook voor je docenten doen. De angst voor een lerarentekort is ongegrond. Ik geloof daar niet in. Als je je norm aanpast aan de slechtsten in een groep, dan lopen aan het eind van het jaar de besten bij je weg. Docenten die niet presteren, mogen best kritiek krijgen.’
Maar kan dat? Het onderwijs is toch niet transparant? De deur van het klaslokaal gaat altijd dicht.
‘Dat valt reuze mee. Als je op een school de leerlingen, ouders en leraren zou vragen een lijstje van beste en slechtste leraren vraagt te maken, zien die lijstjes er allemaal hetzelfde uit. Iedereen weet waar het fout gaat. Als dat in de sport gebeurt, kijk je ter plekke of je het op kan lossen. In een bedrijf kijk je of het binnen een dag kan. Maar als in het onderwijs iets fout gaat, wacht je tot het eerstvolgende functioneringsgesprek. Managers moeten niet wachten op die lijstjes en matrixen: ze moeten direct het gesprek aangaan! Niet je hoofd afwenden, maar erop af. Niet met doel om mensen af te rekenen, maar om vooruit te komen.’
‘Daarbij: het in dienst houden van slechte leraren is asociaal. Asociaal voor de leerling, voor de collega’s. Maar het belangrijkste: asociaal voor de leraar zelf. Je laat hem modderen: hij wordt er zelf ongelukkig van. Daar moet je in een vroegtijdig stadium bij zijn. Als de conclusie is dat hij beter weg kan gaan, dan is dat hard. Maar ja, ik ben ook geen pianist geworden. Ik was niet goed genoeg en moest wat anders gaan doen, zeiden ze.’
Maar wat doe je dan met mensen die al langer niet functioneren?
‘Er is een hoop cynisme in het onderwijs. Mensen hebben de vorige 106 reorganisaties overleefd door te bukken, dus dan doen ze dat deze keer weer. Als bondscoach donder je die cynici gewoon uit je team. In het onderwijs is dat veel moeilijker. Cruijff heeft ooit gezegd dat nivelleren niet erg is, zolang je de onderkant maar naar boven trekt. Ik ben het met hem eens: de norm moet zijn hoe de beste mensen het doen. Als je Maradona in je elftal hebt, moet je hem niet vragen wat minder zijn best te doen. Je moet de rest vragen te proberen net zo goed als Maradona te worden. En dat geldt ook voor het onderwijs: als individuele leraar heb je meer invloed op je eigen ontwikkeling dan wie dan ook. Een heleboel overkomt ons, maar een heleboel ook niet.’